24139 |
duif, algemeen |
duif:
doûf (Q193p Gronsveld)
|
duif
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
kropper:
kropper (Q193p Gronsveld),
pauwstaartje:
poûwsjtertsje (Q193p Gronsveld),
reisduif:
rejsdoûf (Q193p Gronsveld),
schulver:
met schubvormige tekening op de vleugels
sjuelver (Q193p Gronsveld),
spijker:
minderwaardig soort
sjpiékert (Q193p Gronsveld),
spijkerd:
minderwaardig soort
sjpiékert (Q193p Gronsveld)
|
duif, naar kleur || duif, ov. soorten || kropduif || postduif || sierduif
III-4-1
|
32259 |
duig |
druif:
drōf (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|
17666 |
duim |
duim:
doum (Q193p Gronsveld),
tordel:
tȳǝli (Q193p Gronsveld)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (Q193p Gronsveld)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28152 |
duimstok |
duimstok:
dǫw.mštǫk (Q193p Gronsveld)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
Hoonder, doéve -.
rynge (Q193p Gronsveld)
|
1. Van een ringetje voorzien.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
duvǝs (Q193p Gronsveld),
duives:
doéves (Q193p Gronsveld),
spijker:
špikǝr (Q193p Gronsveld)
|
Duiventil. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
klok:
klok (Q193p Gronsveld)
|
Klok. Ook: duivenklok = apparaat om de aankomsttijden der postduiven te registreren.
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
doévekuerf (Q193p Gronsveld)
|
Duivenmand, mand om postduiven te vervoeren.
III-3-2
|