21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
dèt hèt gein wêrde (L249p Grubbenvorst)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18253 |
[falie] |
falie:
falie (L249p Grubbenvorst)
|
falie [SGV (1914)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (L249p Grubbenvorst)
|
aalmoes [SGV (1914)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
oam (L249p Grubbenvorst)
|
aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
ānbēlt (L249p Grubbenvorst)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
21470 |
aangeven, verklikken |
aandragen:
aandraege (L249p Grubbenvorst),
klappeien:
klepeie (L249p Grubbenvorst),
kleppen:
kleppen (L249p Grubbenvorst)
|
klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33159 |
aardappel |
patat:
pǝtat (L249p Grubbenvorst)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
33165 |
aardappelloof |
loof:
lǫuf (L249p Grubbenvorst)
|
De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.]
I-5
|
33210 |
aardappelloof verbranden |
opstoken:
ǫpstǭkǝ (L249p Grubbenvorst)
|
De bladeren van de aardappelstruiken worden in het veld op een hoop gegooid en, als ze voldoende gedroogd zijn, verbrand. [A 45, 27c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbei:
aardbei (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)]
I-7
|