e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoot schoot: schoät (Grubbenvorst) schoot [SGV (1914)] III-1-1
schoppen schoppen: schöppe (Grubbenvorst) schoppen [SGV (1914)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: schuppe (Grubbenvorst) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] III-3-2
schors bast: bas (Grubbenvorst) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schot schot: scheut (Grubbenvorst) schot [SGV (1914)] III-3-1
schouder schouder: schouwer (Grubbenvorst) schouder [SGV (1914)] III-1-1
schraag schraag: sxrāx (Grubbenvorst) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schram schram: schroam (Grubbenvorst), schröm (Grubbenvorst) schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
schrammen schrammen: schröme (Grubbenvorst) schrammen (ww) [SGV (1914)] III-1-2
schrede schrede: schreei (Grubbenvorst) schrede [SGV (1914)] III-1-2