e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schutters schutters: schötters (Grubbenvorst) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur schuur: sxø̄r (Grubbenvorst) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
sering kruidnagel: kroetnêgel (Grubbenvorst, ... ) [SGV (1914)]sering [SGV (1914)] I-7, III-4-3
sik sik: sik (Grubbenvorst) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] I-12
sikkel (het/de) kromme: krom (Grubbenvorst) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelesien: appele sien (Grubbenvorst), appelsien: appelsien (Grubbenvorst) sinaasappel [DC 48 (1973)] III-2-3
sip (kijken) pips kijken: pips kieke (Grubbenvorst) sip kijken [SGV (1914)] III-1-4
slaan houwen: houw um dien oere (Grubbenvorst), Frequenter gebruikt.  houwə (Grubbenvorst), slaan: bont ɛn gəslāgə (Grubbenvorst), slaon um dien oëre (Grubbenvorst), sloan (Grubbenvorst, ... ) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
slaapbol klaproos: klaproêzen (Grubbenvorst), kleapreoes of klapreōēs (Grubbenvorst) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapplaats van de knecht bij het vee paardsknechtshuisje: pɛrtsknɛxtshyskǝ (Grubbenvorst) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6