32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxøp (L249p Grubbenvorst)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17830 |
spannen |
spannen:
spanne (L249p Grubbenvorst)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spāārtele (L249p Grubbenvorst)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
spāātoar (L249p Grubbenvorst)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spuiten:
spuite (L249p Grubbenvorst)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
speeje (L249p Grubbenvorst),
spɛiə (L249p Grubbenvorst)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng kaeh(R)t (L249p Grubbenvorst)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
19340 |
speels, dartel |
speels:
speulsch (L249p Grubbenvorst)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L249p Grubbenvorst)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
en spEllll (L249p Grubbenvorst),
spēūl (L249p Grubbenvorst)
|
spel [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)]
III-3-2
|