29963 |
steiger |
steiger:
stęjgǝr (L249p Grubbenvorst)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
steil (L249p Grubbenvorst),
stik:
stik (L249p Grubbenvorst)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
17820 |
steken |
steken:
stêke (L249p Grubbenvorst)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20323 |
sterven |
sterven:
ik sterf ; ik sterf jij sterft ; døøw sturfs hij stierf ; hê støørf zij stierven ; weei støørve
sterve (L249p Grubbenvorst)
|
sterven [SGV (1914)]
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stīfdochtər (L249p Grubbenvorst),
meer: stifkienk
stifdochter (L249p Grubbenvorst),
stiefkind:
stifkienk (L249p Grubbenvorst)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stifkienger (L249p Grubbenvorst)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stifmoder (L249p Grubbenvorst),
stīfmoodər (L249p Grubbenvorst)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stiefelders (L249p Grubbenvorst),
stīfeldərs (L249p Grubbenvorst)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stifvader (L249p Grubbenvorst),
stīefvaadər (L249p Grubbenvorst)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefkind:
stifkienk (L249p Grubbenvorst),
stiefzoon:
stīfsoon (L249p Grubbenvorst),
meer: stifkienk
stifzoon (L249p Grubbenvorst)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|