33103 |
stoppels |
stoppels:
stǫpǝls (L249p Grubbenvorst)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17901 |
stoten |
stoten:
stoäte (L249p Grubbenvorst)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
stove (L249p Grubbenvorst)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
stròòt (L249p Grubbenvorst)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20301 |
straf geven |
straf geven:
stroaf gêve (L249p Grubbenvorst),
straffen:
straffe (L249p Grubbenvorst),
hij strafte ; hê strafde
straffe (L249p Grubbenvorst)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
22870 |
strafschop |
strafschop:
strafschop (L249p Grubbenvorst)
|
Strafschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (L249p Grubbenvorst)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
19083 |
streng (bn.) |
streng:
streng (L249p Grubbenvorst)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
streen (L249p Grubbenvorst)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
stro/strouw:
stroǝ (L249p Grubbenvorst),
struǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|