25125 |
waaienx |
waaien:
wêje (L249p Grubbenvorst),
’t wêjde (L249p Grubbenvorst)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)]
III-4-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarschouwe (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
waarschuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20740 |
wafel |
wafel:
woafel (L249p Grubbenvorst),
woafele (L249p Grubbenvorst)
|
wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)]
III-2-3
|
32188 |
wagenmaker |
wagenmaker:
wāgǝmākǝr (L249p Grubbenvorst)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
25214 |
wak in het ijs |
gat:
è gâât (L249p Grubbenvorst)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|
25525 |
wan |
wan:
wan (L249p Grubbenvorst)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werm (L249p Grubbenvorst),
warmte:
waant (L249p Grubbenvorst)
|
warm [DC 44 (1969)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst),
regenput:
regenput (L249p Grubbenvorst)
|
[RND 10] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)]
I-7
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
witvrouw (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst),
wìdvrouw (L249p Grubbenvorst)
|
weduwe [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
widman (L249p Grubbenvorst),
witman (L249p Grubbenvorst),
witmāən (L249p Grubbenvorst)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|