33840 |
briesen |
briesen:
brisǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brui̯ǝ (L249p Grubbenvorst)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broor (L249p Grubbenvorst)
|
broeder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broederschap (L249p Grubbenvorst)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
34502 |
broeds |
broeds:
bruts (L249p Grubbenvorst)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
broeibak (L249p Grubbenvorst)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏŏks (L249p Grubbenvorst)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.
moeras (L249p Grubbenvorst)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst,
L249p Grubbenvorst,
L249p Grubbenvorst,
L249p Grubbenvorst)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20160 |
broers en zusters (coll. niet gebruiken |
kinder:
kienger (L249p Grubbenvorst)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05]
III-2-2
|