18725 |
kam |
kam:
kaam (L249p Grubbenvorst)
|
kam [SGV (1914)]
III-1-3
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdknoopje:
Roomse kamille (Anthemis nobilis L.)
hemd knöpke (L249p Grubbenvorst),
kamille:
Gele kamille (Anthemis tinctoria L.)
kemille (L249p Grubbenvorst),
Uitspraak o.g.v. vraag 002
kemille (L249p Grubbenvorst)
|
echte kamille [DC 50 (1975)] || gele kamille [DC 50 (1975)] || roomse kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime (L249p Grubbenvorst)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21760 |
kar |
kar:
kar (L249p Grubbenvorst)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (L249p Grubbenvorst)
|
aard (karakter) [SGV (1914)]
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlq (L249p Grubbenvorst),
botǝrmɛlk (L249p Grubbenvorst)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
karnen:
kęnǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34250 |
karnvat |
karn:
kęn (L249p Grubbenvorst)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
kerp (L249p Grubbenvorst)
|
karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
19695 |
kast |
kast:
kast (L249p Grubbenvorst)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|