25103 |
benauwd en vochtig weer |
zoele dag:
eine zoele daag (L249p Grubbenvorst)
|
zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
lemen:
lęjmǝ (L249p Grubbenvorst)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bérch (L249p Grubbenvorst)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
bêre (L249p Grubbenvorst)
|
bessen [SGV (1914)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
beteuterd (L249p Grubbenvorst)
|
beteuterd [SGV (1914)]
III-1-4
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L249p Grubbenvorst)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
20180 |
bevallen |
kramen:
kroame (L249p Grubbenvorst)
|
levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevêl (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
bevel [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
19613 |
bezem |
bezem:
beͅsəm (L249p Grubbenvorst),
bɛsəm (L249p Grubbenvorst)
|
bezem [RND], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stēl (L249p Grubbenvorst)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|