id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20081 | nagelbloem (clethra alnifolia) | kruitnagel: kroetnêgel (Grubbenvorst), nagelgruis: [? - tweede woorddeel moeilijk leesbaar] nagelgruus (Grubbenvorst) | giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)] III-2-1 |
32955 | nagras, tweede hooioogst | groe(n)maad: grōmǝnt (Grubbenvorst), nagras: nǫgrās (Grubbenvorst) | De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3 |
33706 | natuurlijke waterloop | beek: bē̜ǝk (Grubbenvorst) | Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8 |
25012 | nauw, eng | mig: mig (Grubbenvorst) | nauw [SGV (1914)] III-4-4 |
18909 | nauwgezet; nauwgezet persoon | precies: prəsīēs (Grubbenvorst), puntelijk: puntəlik (Grubbenvorst), secuur: səkūūr (Grubbenvorst) | Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4 |
17766 | navel | navel: návəl (Grubbenvorst) | navel [DC 02 (1932)] III-1-1 |
20361 | neef | neef: nèf (Grubbenvorst), fr.: père nēf (Grubbenvorst) | neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
24347 | neet, luizenei | neef: [? n?t - moeilijk leesbaar] nêf (Grubbenvorst) | neet [SGV (1914)] III-4-2 |
18042 | negenoog | negenoog: negenoug (Grubbenvorst) | negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] III-1-2 |
17905 | nemen, pakken | nemen: neme (Grubbenvorst), pakken: pakke (Grubbenvorst) | nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2 |