23259 |
angelusklok |
engel des heren:
het loeit den engel des heeren (L366p Gruitrode)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
anjelier (L366p Gruitrode),
nagelboom:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
nagelbloom (L366p Gruitrode)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
nagelbloem:
-
nagelbloom (L366p Gruitrode)
|
tuinanjer
III-2-1
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
33488 |
appel, overige soorten |
kromstaartje:
kròmpstertsje (L366p Gruitrode)
|
appel, soort
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
Syst. Frings mnl.
apəlboͅl (L366p Gruitrode),
krollemol:
krollemol (L366p Gruitrode),
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L366p Gruitrode),
ponnekje:
pònneke (L366p Gruitrode)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
appellemoos (L366p Gruitrode),
appelenpruts:
Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham
appelepretsj (L366p Gruitrode),
vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf
appelepretsj (L366p Gruitrode),
appelenspijs:
appellespies (L366p Gruitrode),
appelspijs:
Syst. Frings vrl.
apəlspis (L366p Gruitrode),
schuifaf:
omwille van de purgerende werking
sji-jfaaf (L366p Gruitrode)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
vlaaitje:
vleètje (L366p Gruitrode)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24937 |
arduin, hardsteen |
arduin:
àrduin (L366p Gruitrode)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ǭrǝ rāpǝ (L366p Gruitrode),
spieren rapen:
spē.rǝ rā.pǝ (L366p Gruitrode)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|