e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverzak haverzak: hāvǝrzak (Gruitrode) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
havik stootkop: stuutkop (Gruitrode), stootvogel: stuutvugel (Gruitrode) valk, havik III-4-1
hazelaar hazenotenstruik: hazenotestrok (Gruitrode) hazelstruik [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: hazenoot (Gruitrode) hazelnoot [ZND 26 (1937)] III-4-3
hede, vlas- of hennepafval werk: wɛrk (Gruitrode) Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.] I-5
heen en weer schuiven zwijmelen: zwijmelen (Gruitrode) Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hees, schor hees: heisch (Gruitrode) hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2
heet, hitsig lopig: leͅi.pex (Gruitrode) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heg, haag gracht: gracht (Gruitrode), tuin: tuin is in dialekt huuf en huufke  tûn (Gruitrode) haag || Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)] III-2-1
heggenmus heggenschijter: hègkesji-jter (Gruitrode), hegmus: hègkmös (Gruitrode), wijnstamper: wi-jnstemper (Gruitrode) bastaardnachtegaal || heggemus III-4-1