25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L366p Gruitrode)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.nt (L366p Gruitrode),
hond (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
hōnt (L366p Gruitrode),
hoͅnt (L366p Gruitrode)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondkooi:
hòndkuuj (L366p Gruitrode),
hondskooi:
hoͅntskōi̯ (L366p Gruitrode),
hòndskuuj (L366p Gruitrode)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
34209 |
hondsdolheid |
razend zijn:
(de koe is) rǭzǝnt (L366p Gruitrode)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
21043 |
honing |
honing:
hūjǝ.neŋ (L366p Gruitrode),
hūǝnǝŋ (L366p Gruitrode)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpers:
hũ̄.neŋpors (L366p Gruitrode)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
de ôre van ziene kop (L366p Gruitrode),
kop (L366p Gruitrode)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
kapje:
kɛpkǝ (L366p Gruitrode),
plag:
plax (L366p Gruitrode)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
heikees (L366p Gruitrode),
heikiês (L366p Gruitrode),
hɛitkīəs (L366p Gruitrode),
Ook hier staat heid voor hoofd Di-j van Miêve wère waal ins de Heikiêsvrèters geneemd: ze make den heikiês möt de moertelmiêle
heidkiês (L366p Gruitrode)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsə (L366p Gruitrode)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|