e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdpijn koppijn: koppien (Gruitrode, ... ) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdstel kopstuk: kǫpstęk (Gruitrode), vaarhalster: vā.rhɛlstǝr (Gruitrode) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: hoog tiet (Gruitrode) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoog vliegen hoog zitten: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  ze zitte huug (Gruitrode) Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)] III-3-2
hoogdag hoogtijd: er zēn veer hoogtieje (Gruitrode) Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogmis hoogmis: de haomes (Gruitrode) Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] III-3-3
hoogsel hoogsels: hīxsǝls (Gruitrode) Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.] I-13
hooi hooi: hȳi̯ (Gruitrode), hōi̯ (Gruitrode), hű̄i̯ (Gruitrode) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3
hooi afladen afsteken: āfstē̜kǝ (Gruitrode) Het lossen van de lading hooi. [N 14, 125] I-3
hooi binnenhalen binnendoen: benǝdōn (Gruitrode), inhalen: enhālǝ (Gruitrode) De algemene benaming voor het vervoeren van het hooi, van het veld waar het is gemaaid en gedroogd, naar de boerderij waar het zal worden opgeslagen als wintervoer. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. [N 14, 117; A 10, 17; A 16, 4b; L 38, 35; Lu 2, 34 II add.; monogr.] I-3