e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huis, woning huis: hūs (Gruitrode), kruipkot: Ze zitte doa möt hun vi-jf keiner in ein echt krûpkuut  krûpkuut (Gruitrode) een klein en onaanzienlijk woninkje || huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huishouden huishouden: høͅi̯shoͅu̯ə (Gruitrode), En uis hûshauwe wèèrde mötaan gruter en gruter  hûshauwe (Gruitrode) het huishouden || Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huismus, mus mus: mes (Gruitrode), messe (Gruitrode), məs (Gruitrode) mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)], [ZND 43 (1943)] III-4-1
huisraad, inboedel pattaklang: parteklang (Gruitrode) inboedel III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Gruitrode) vlieg III-4-2
huisvuil afval: ááfval (Gruitrode), rommel: rómmel (Gruitrode), rotzooi: ròtzŭŭj (Gruitrode), vuiligheid: vówligheit (Gruitrode) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: voor linnengoed in zon  bléjk (Gruitrode), dries: drēs (Gruitrode), weide met fruitbomen  drees (Gruitrode), groes: weide zonder fruitbomen, in zomer ook ligweide  groos (Gruitrode) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiveren bibberen: bibbere (Gruitrode, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huppelen huppelen: huppelen (Gruitrode), springen: springen (Gruitrode) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
huur huur: hēr (Gruitrode) huur [ZND m] III-2-1