e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laag grond laag: laog (Gruitrode), loag (Gruitrode), (als zelfst. nw.).  loag (Gruitrode) laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 29 (1938)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)] III-4-4
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Gruitrode) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Gruitrode) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap zonk: zoŋk (Gruitrode) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laars (alg.) bot: botte (Gruitrode), -> ei paar bote.  bot (Gruitrode) Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
ladder leer: lęjǝr (Gruitrode) Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.] II-1
ladderboom leierboom: lęi̯.ǝrbǫu̯.i̯m (Gruitrode), (mv)  lęi̯.ǝrb˙ęi̯m (Gruitrode) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
lade lade: laai (Gruitrode), lāj (Gruitrode), lade van de tafel: lāi van də toafəl (Gruitrode), schuif: sji-jf (Gruitrode), Hèè trok het sji-jfke upe  sji-jf (Gruitrode) kastlade || lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)] || schuif III-2-1
laden laden: lāi̯.ǝ (Gruitrode) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vraxt (Gruitrode) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10