e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liniaal regel: eine riēgel (Gruitrode) Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
links, linkshandig links: links (Gruitrode) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Gruitrode) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lep (Gruitrode), lip (Gruitrode), lippe (Gruitrode) lip [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: lep (Gruitrode) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: lesse (Gruitrode) lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litteken litteken: leetteike (Gruitrode) een litteken [ZND 37 (1941)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen beuken: bīǝkǝ (Gruitrode) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Gruitrode) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
longen longen: lǫŋǝ (Gruitrode) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11