24879 |
madeliefje |
madeliefje:
madelifkǝ (L366p Gruitrode),
-
madeliefke (L366p Gruitrode)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [ZND 40 (1942)]
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
droog:
drīēg (L366p Gruitrode),
mager:
mager (L366p Gruitrode),
schraal:
sjraol (L366p Gruitrode)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
afvallen (L366p Gruitrode),
krimpen:
krimpen (L366p Gruitrode)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯es (L366p Gruitrode)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33025 |
mais oogsten |
plukken:
plɛkǝ (L366p Gruitrode)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (L366p Gruitrode)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbęqdǝ (L366p Gruitrode),
gebaktezak:
gǝbęqdǝzak (L366p Gruitrode),
zak:
zak (L366p Gruitrode)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
man:
dau leipt nu dé man, de zien dochter zeek is gewéest (L366p Gruitrode),
mens:
daa lèept nou dee minsch boevan de dochter zeék gewèest is (L366p Gruitrode)
|
Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22012 |
man die de behaalde tijden afleest |
uitteller:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
de uut teller (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
de man die de behaalde tijden afleest? [N 93 (1983)] || het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22011 |
man die de uitslag bepaalt |
uitteller:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
de uut teller (L366p Gruitrode)
|
de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|