31581 |
naafbus |
bus:
be̜s (L366p Gruitrode)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nęjǝ (L366p Gruitrode)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
26113 |
naald |
naalde:
nōlj (L366p Gruitrode)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
21941 |
naar beneden duiken |
vallen:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
vilt (L366p Gruitrode)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: naar beneden vallen, duiken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯.ǝ (L366p Gruitrode)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (L366p Gruitrode),
hari:
hāri (L366p Gruitrode)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hot (L366p Gruitrode)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
geitemölker (L366p Gruitrode)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
Och, ich weit ¯t neet; de höbs doa eigenlik viêr- of noadeil van
noadeil (L366p Gruitrode)
|
nadeel
III-1-4
|
34179 |
nageboorte van de koe |
rein:
rɛi̯.n (L366p Gruitrode)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|