e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pasgeboren kalf nuchter kalf: nēxtǝrǝ [kalf] (Gruitrode) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pasteitje vid-tje: Syst. Frings onz.  vidēkə (Gruitrode) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastinaak pastinaken: bastinaak (Gruitrode) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): de pastōōr (Gruitrode), m  de pestoer (Gruitrode) Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
patates frites friet: frit (Gruitrode), Ze kocht zich èè ti-jsje frit möt majenèès  frit (Gruitrode), frieten: Syst. Frings vrl.  fretə (Gruitrode) friet || frieten || Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3
peer, soorten boomvlees: lett. boomvlees  buimvleis (Gruitrode), peer: père, mv. met sleeptoon (Gruitrode) peer || peer, coll. I-7
peetoom pee: verkorte vorm van piêtere  piê (Gruitrode), peteren: pètere (Gruitrode), zie piê  piêtere (Gruitrode) (doop)peter || dooppeter || peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante peet: pe:ət (Gruitrode), peèt (Gruitrode), peetje: pèètsje (Gruitrode), verklw. syn van pèètsje  pèteke (Gruitrode) doopmeter || meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pekel pekel: pēkǝl (Gruitrode) De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] II-1
pekelkuip zouttijn: zǫwtin (Gruitrode), zouttob: zǫwttob (Gruitrode) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1