19977 |
rammelaar |
konijnsrekel:
kni-jnsrèkel (L366p Gruitrode),
rammelaar:
ook haas
remmelèèr (L366p Gruitrode),
rekel:
rēͅkəl (L366p Gruitrode)
|
konijn, mannetje || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramanas (L366p Gruitrode)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
21980 |
rampvlucht |
rampvlucht:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
rampvleeg (L366p Gruitrode)
|
een vlucht waar er weinig van terugkomen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gàrstig (L366p Gruitrode),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
garstig (L366p Gruitrode)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L366p Gruitrode)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19839 |
raspen |
raspen:
ràspe (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw vleisch (L366p Gruitrode),
ruiw (L366p Gruitrode)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
het druk hebben:
het drèk hebben (L366p Gruitrode)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
tempeesten:
Hèè mook zich dik; hèè stòng doa te tampiêste wi-j eine roazende zot
tampiêste (L366p Gruitrode)
|
razen, tieren (fig.)
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
razentig:
doon ze det hiêrde, wèèrde ze roazentig koad
roazentig (L366p Gruitrode)
|
zeer boos
III-1-4
|