e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijshout, bonenstaak boonstaak: boonstaak (Gruitrode) [ZND 23 (1937)] I-7
rijst rijst: ri-js (Gruitrode) rijst III-2-3
rijstebrij rijstepap: ri-jzepap (Gruitrode), Innen hemel ète ze ri-jzepap möt guiwe liêpelkes  ri-jzepap (Gruitrode) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || rijstepap III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: ri-jstevlaai (Gruitrode), Syst. Frings  riezəvlāi̯ (Gruitrode) rijstevlaai || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzadel rijzadel: ri ̞i̯zāl (Gruitrode) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen rijzelen: ri.zǝlǝ (Gruitrode), rijzen: rizǝ (Gruitrode) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rimpels (Gruitrode) rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ringen ringen: ręŋǝ (Gruitrode) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten vijzen: vēͅzə (Gruitrode), vèze (Gruitrode), vɛ̄zə (Gruitrode) [Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]vezen peulen ontdraden I-7
ringvinger ringvinger: rinkvinger (Gruitrode) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1