21591 |
sturen |
sturen:
stērə (L366p Gruitrode)
|
sturen [ZND m]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
als soornaam; Ze kwamen er op aaf wi-j de vlege op sòkker
sòkker (L366p Gruitrode)
|
suiker
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkrű̄t (L366p Gruitrode),
sukǝrkrōt (L366p Gruitrode)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klotje:
klétsje (L366p Gruitrode),
suiker:
Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie
sòkker (L366p Gruitrode)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sòkkernònk (L366p Gruitrode)
|
suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertantje:
sòkkertentsje (L366p Gruitrode)
|
suikertantje
III-2-2
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
siegelen (L366p Gruitrode)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20951 |
taai stuk vlees |
leren lap:
ein lère lap (L366p Gruitrode),
leren thijs:
eine lèren Ti-js (L366p Gruitrode),
taai:
tej (L366p Gruitrode),
det is mè tejje keddel
tej (L366p Gruitrode)
|
een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai
III-2-3
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lèren ti-js (L366p Gruitrode)
|
een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist
III-2-3
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings mnl.
gatō (L366p Gruitrode)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|