21956 |
trichomonose |
het geel:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
geil (L366p Gruitrode)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34549 |
troep ganzen |
troep:
trup (L366p Gruitrode)
|
In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18]
I-12
|
34198 |
trommelzucht |
opgestijfd (volt. deelw.):
ǫpgǝstīft (L366p Gruitrode)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
18857 |
troosten; troost |
moederen:
Waat ich uich zag en diëj: doa hòlp gèè modere(n) aan
modere (L366p Gruitrode)
|
bemoederen, troosten
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
tros (L366p Gruitrode)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
Ich bön bezinner griêts op di-j prestsie Loat dèè griêtse stinkerd mè luipe (meer pejoratieve bet.)
griêts (L366p Gruitrode),
wreed:
Waat waas zi-j vriêd op hère nûwe velo
vriêd (L366p Gruitrode)
|
blij, trots || grootsig, fier
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
Zuu ein kaal kakmedam stikt òmmes vanne griêtsigheid
griêtsigheid (L366p Gruitrode),
hovaard:
det kaal kakmadammeke stikt vannen huvaard (of: vanne huvèèrdigheid)
huvaard (L366p Gruitrode)
|
het laten blijken van het gevoel dat men méér is dan een ander(e) || hoogmoed
III-1-4
|
18083 |
tuberculose |
tering:
tering (L366p Gruitrode),
tuberculose:
tuberculose (L366p Gruitrode)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tii̯ǝrǝ (L366p Gruitrode),
tiǝrǝn (L366p Gruitrode)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|