32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vērkɛnjtjegǝ [eg] (L366p Gruitrode),
vērkɛntegǝ [eg] (L366p Gruitrode)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinkens, het -:
Vgl Eng tea-time t Is koffiedrinkesti-jd
koffiedrinkes (L366p Gruitrode),
koffietijd:
koffietijd (L366p Gruitrode),
kòffĭĕti-jd (L366p Gruitrode)
|
de broodmaaltijd zowat rond 1600 uur || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 15 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (L366p Gruitrode)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwaartje (L366p Gruitrode)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
koet:
(kleiner).
kūūt (L366p Gruitrode),
kuil:
(kleiner).
kŏĕl (L366p Gruitrode),
vijver:
vīvǝr (L366p Gruitrode),
waterkoet:
wāterkŏĕwt (L366p Gruitrode),
wijer:
(groot).
wi-jer (L366p Gruitrode)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
17825 |
vinden |
vinden:
venə (L366p Gruitrode)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L366p Gruitrode)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
liet v.d. vinger (L366p Gruitrode)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekweitvink:
bòkkesvink (L366p Gruitrode),
botvink:
botvink (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
boekvink || vink [ZND 43 (1943)] || vink, gewone —
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
vlier (L366p Gruitrode),
violier:
vlier (L366p Gruitrode)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|