25174 |
wisselvallig weer |
het weer staat niet:
⁄t wéér stejt neet vàst (L366p Gruitrode),
regenlucht:
réngellòcht (L366p Gruitrode),
(nadruk op regen).
réngellòcht (L366p Gruitrode),
veranderlijk (weer):
⁄t wéér is verànnerlik (L366p Gruitrode)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
witte col (fr.):
eine witte col (L366p Gruitrode)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kroon:
krű̄ǝn (L366p Gruitrode)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L366p Gruitrode)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
zànd (L366p Gruitrode),
zavel:
zāvel (L366p Gruitrode)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
plàtte kīēs (L366p Gruitrode),
Syst. Frings mnl.
platə kies (L366p Gruitrode)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L366p Gruitrode),
witte klee:
wetǝ [klee] (L366p Gruitrode)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kebûts (L366p Gruitrode),
kəbotsə (L366p Gruitrode),
kabuits:
Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage
kebûts (L366p Gruitrode),
wit moes:
wet mōs (L366p Gruitrode),
wit mo.s (L366p Gruitrode),
wit moos (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
witte kabots:
witte kabots (L366p Gruitrode)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstertje (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
kwikstertje (alg.) (L366p Gruitrode)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
34195 |
witte vloed |
witte vloed:
wetǝ vlōt (L366p Gruitrode)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|