e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bussel uitgedorst stro bussel: bęsǝl (Gruitrode), schob: šop (Gruitrode) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman nabuur: het is van mie nonk, van mie mooder, van naber (Gruitrode), n-bər (Gruitrode), naber (Gruitrode, ... ), naober (Gruitrode), noaber (Gruitrode), nabuurman: et is van miene nunkel, van mien mooder, van de naoberman (Gruitrode) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] III-3-1
buurt nabuur: naber (Gruitrode) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten uchteren: ichtere (Gruitrode) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw nabuur: naber (Gruitrode) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
cariës bedorven: bedorven (Gruitrode), slechte tanden: slecht (Gruitrode) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)] III-1-2
castreren snijden: snii̯.ǝ (Gruitrode), snīǝ. (Gruitrode) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9
cementen strekel cementstreek: sǝmę.nt[streek] (Gruitrode) Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82] I-3
chagrijn chagrijn: det jònk is ein echt sjadreng viêr zi-jn auwers  sjadreng (Gruitrode), mistroostig: Syn. mismodig hèè kèèk al ève mismodig noa al det mistriêstig gedoons  mistriêstig (Gruitrode) chagrijn, bitter verdriet || mistroostig III-1-4
champignon champignon: sjabbeljòng (Gruitrode, ... ), Sjabbeljòngkes kan men inne sop doon of in de saus  sjabbeljòng (Gruitrode) champignon || kampernoelie III-2-3, III-4-3