33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bęsǝl (L366p Gruitrode),
schob:
šop (L366p Gruitrode)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
het is van mie nonk, van mie mooder, van naber (L366p Gruitrode),
n-bər (L366p Gruitrode),
naber (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
naober (L366p Gruitrode),
noaber (L366p Gruitrode),
nabuurman:
et is van miene nunkel, van mien mooder, van de naoberman (L366p Gruitrode)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
naber (L366p Gruitrode)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
ichtere (L366p Gruitrode)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuur:
naber (L366p Gruitrode)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18067 |
cariës |
bedorven:
bedorven (L366p Gruitrode),
slechte tanden:
slecht (L366p Gruitrode)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33749 |
castreren |
snijden:
snii̯.ǝ (L366p Gruitrode),
snīǝ. (L366p Gruitrode)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
32895 |
cementen strekel |
cementstreek:
sǝmę.nt[streek] (L366p Gruitrode)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
det jònk is ein echt sjadreng viêr zi-jn auwers
sjadreng (L366p Gruitrode),
mistroostig:
Syn. mismodig hèè kèèk al ève mismodig noa al det mistriêstig gedoons
mistriêstig (L366p Gruitrode)
|
chagrijn, bitter verdriet || mistroostig
III-1-4
|
20913 |
champignon |
champignon:
sjabbeljòng (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
Sjabbeljòngkes kan men inne sop doon of in de saus
sjabbeljòng (L366p Gruitrode)
|
champignon || kampernoelie
III-2-3, III-4-3
|