e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deurwaarder huissier (fr.): hiesché (Gruitrode), iesjé (Gruitrode) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diarree aan de/het schijt: ān šiǝt (Gruitrode), dunne, de -: dunne (Gruitrode), moeten lopen: moeten lopen (Gruitrode) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
dief dief: dēf (Gruitrode), dêêf (Gruitrode) dief [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-3-1
diep diep: dēp (Gruitrode) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bĕst (Gruitrode), ook in ZND 23, 009  biest (Gruitrode) beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bil (Gruitrode, ... ) dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: diek (Gruitrode), dīk (Gruitrode) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dik worden stijf worden: sti-jf wéére (Gruitrode) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham spie: Syst. Frings vrl.  spie (Gruitrode) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke neus domper: domper (Gruitrode) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1