21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hiesché (L366p Gruitrode),
iesjé (L366p Gruitrode)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
aan de/het schijt:
ān šiǝt (L366p Gruitrode),
dunne, de -:
dunne (L366p Gruitrode),
moeten lopen:
moeten lopen (L366p Gruitrode)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
dēf (L366p Gruitrode),
dêêf (L366p Gruitrode)
|
dief [ZND 23 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L366p Gruitrode)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bĕst (L366p Gruitrode),
ook in ZND 23, 009
biest (L366p Gruitrode)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bil:
bil (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L366p Gruitrode),
dīk (L366p Gruitrode)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
sti-jf wéére (L366p Gruitrode)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
spie:
Syst. Frings vrl.
spie (L366p Gruitrode)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
domper:
domper (L366p Gruitrode)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|