id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25021 | donker, duisterx | donker: donkel (Gruitrode) | (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4 |
24138 | dons, nestveren | duivelshaar: di-jvelshoar (Gruitrode), dievelshoar (Gruitrode) | dons [ZND 35 (1941)] || donshaar bij jonge vogels III-4-1 |
20195 | dood (adj. schertsend bedoeld | heeft hem bij sint pieter verraden: znd 23, 022b; heet hem bie sint pieter verroaje (Gruitrode), heeft hem geroepen: znd 23, 022b; heet hem geroope (Gruitrode), kapot: znd 23, 022b; kepot (Gruitrode) | dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2 |
20194 | dood (adj.) | dood: znd 23, 022a; doot (Gruitrode) | dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2 |
20324 | dood (bn.) | dood: duut (Gruitrode) | dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] III-2-2 |
20192 | dood (zelfst.nw.) | dood: 1a-m; 23, 21 dood (Gruitrode) | dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
20197 | doodkist | doodskist: znd 33, 38; doodskist (Gruitrode) | een doodkist [ZND 33 (1940)] III-2-2 |
20432 | doodskist | doodskist: znd 33, 38; doodskist (Gruitrode), zerk: zerik (Gruitrode) | Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-3-3 |
17787 | doof | doof: douf (Gruitrode), hej is zwo doef als ne pot (Gruitrode) | doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1 |
19590 | doofpot | amertenpot: Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten oamertepot (Gruitrode), hoeielpot: Dus een beenverwarmer hûjelpot (Gruitrode) | een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen III-2-1 |