| 25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (L366p Gruitrode)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
| 24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
di-jvelshoar (L366p Gruitrode),
dievelshoar (L366p Gruitrode)
|
dons [ZND 35 (1941)] || donshaar bij jonge vogels
III-4-1
|
| 20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
heeft hem bij sint pieter verraden:
znd 23, 022b;
heet hem bie sint pieter verroaje (L366p Gruitrode),
heeft hem geroepen:
znd 23, 022b;
heet hem geroope (L366p Gruitrode),
kapot:
znd 23, 022b;
kepot (L366p Gruitrode)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
| 20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doot (L366p Gruitrode)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
| 20324 |
dood (bn.) |
dood:
duut (L366p Gruitrode)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
| 20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
dood (L366p Gruitrode)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
| 20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskist (L366p Gruitrode)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
| 20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskist (L366p Gruitrode),
zerk:
zerik (L366p Gruitrode)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
| 17787 |
doof |
doof:
douf (L366p Gruitrode),
hej is zwo doef als ne pot (L366p Gruitrode)
|
doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
| 19590 |
doofpot |
amertenpot:
Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten
oamertepot (L366p Gruitrode),
hoeielpot:
Dus een beenverwarmer
hûjelpot (L366p Gruitrode)
|
een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen
III-2-1
|