21146 |
janplezier |
char-à-bancs:
šarabaŋ (Q203p Gulpen),
janplezier:
jan plezier (Q203p Gulpen)
|
een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51]
I-13, III-3-1
|
30607 |
japanlak |
japanse lak:
japansǝ lak (Q203p Gulpen)
|
Fabrieksmatig bereide glansverf met vernis of standolie als bindmiddel. [N 67, 21c; div.]
II-9
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
heə is jeùrig (Q203p Gulpen),
hèja is jäörig (Q203p Gulpen),
verjaardag vieren:
verjaordag viere (Q203p Gulpen)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q203p Gulpen),
jäs (Q203p Gulpen),
stoep:
sjtoep (Q203p Gulpen),
sjtöep (Q203p Gulpen)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
klare:
klaore (Q203p Gulpen),
klŏre (Q203p Gulpen),
schnaps (du.):
sjnaps (Q203p Gulpen)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jēͅjək (Q203p Gulpen)
|
jeuk [N 07 (1961)]
III-1-2
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
nne jezwiet (Q203p Gulpen)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q203p Gulpen),
jicht:
jich (Q203p Gulpen),
jicht (Q203p Gulpen)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
jüdde (Q203p Gulpen)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
kwaken:
kwake (Q203p Gulpen),
kwaken (Q203p Gulpen)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|