e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klieven splijten: sjpliete (Gulpen) klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] III-1-2
klikspaan klikspaan: klikspaan (Gulpen), muilejan: moelejan (Gulpen) heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klimop klimop: WLD  klimop (Gulpen, ... ), wintergroen: wintergreun (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones eu = lang  wintergreun (Gulpen) De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] III-4-3
klinken klabatteren: klabattere (Gulpen), klabbatere (Gulpen), klawetteren: klawettere (Gulpen), klinken: klinke (Gulpen), luiden: loeë (Gulpen) klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] III-1-1
klinknagel klinknagel: kleŋknāgǝl (Gulpen) Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.] II-11
klit klit: klit (Gulpen), klèt (Gulpen) Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
klokhuis kits: kets (Gulpen), klokkenhuis: klokkehuis (Gulpen) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] III-2-3
klokje op het priesterkoor bel: de bel (Gulpen) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenstoel klokkenstoel: dr klokkkesjtool (Gulpen) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkenzeel: t klokkezèèl (Gulpen) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3