22361 |
knikkeren |
huiven:
huuve (Q203p Gulpen)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
kùùlke (Q203p Gulpen),
külke (Q203p Gulpen)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
stuiken:
stoeke (Q203p Gulpen)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
knullen:
(met dikke knikkers).
knülle (Q203p Gulpen),
langbaan schieten:
lankbaan scheete (Q203p Gulpen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
25601 |
knipbrood |
vaardig brood:
vē̜dǝx broat (Q203p Gulpen)
|
Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43]
II-1
|
17784 |
knipogen |
een knikoog geven:
a knikauw geëve (Q203p Gulpen),
knikogen:
knikauwe (Q203p Gulpen),
oogjes knikken:
uujskes knikke (Q203p Gulpen)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28947 |
knippen, snijden |
snijden:
šni-jǝ (Q203p Gulpen)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
24187 |
knobbelzwaan |
knobbelzwaan:
knoebelsjwaan (Q203p Gulpen)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20857 |
knoeien |
slabberen:
sjlabbere (Q203p Gulpen)
|
morsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
slabberen:
sjlabbere (Q203p Gulpen)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|