34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bø̜kskǝ (Q203p Gulpen)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q203p Gulpen),
schapenbok:
sǭpǝbok (Q203p Gulpen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
vogel:
voggel (Q203p Gulpen)
|
Mannetjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
haan:
hǭn (Q203p Gulpen),
wenderik:
wɛndǝrek (Q203p Gulpen)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24205 |
mannelijke eend, woerd |
eendvogel:
endvŏggel (Q203p Gulpen),
haan:
haan / piele piele piele (Q203p Gulpen),
wenderik:
wenderik / piele piele (Q203p Gulpen)
|
woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)]
III-4-1
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (Q203p Gulpen),
bokje:
bøkskǝ (Q203p Gulpen),
geitenbok:
gē̜tǝbok (Q203p Gulpen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
menneke (Q203p Gulpen),
rekel:
réekel (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
rèekel (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (Q203p Gulpen)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
24207 |
mannelijke merel |
mannetjesmerel:
mennekes meële (Q203p Gulpen),
merelman:
meëleman (Q203p Gulpen)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24454 |
mannelijke vis |
hom:
hom (Q203p Gulpen),
mannetje:
mënneke (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
e menneke (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u een mannelijke vis (hommer, hom, homvis, milter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|