25478 |
meelopslagplaats |
meelzolder:
mē̜lzø̜ldǝr (Q203p Gulpen)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
25524 |
meelzeef |
tamboer:
tambūr (Q203p Gulpen),
zeef:
zef (Q203p Gulpen)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mundig (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
mündig (Q203p Gulpen)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
n miersjtummige mès (Q203p Gulpen),
muziekmis:
muziekmès (Q203p Gulpen)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
meester (Q203p Gulpen),
meèster (Q203p Gulpen),
mɛistər (Q203p Gulpen),
schoolmeester:
ṣu.əlmɛ.istər (Q203p Gulpen)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21882 |
meevaller |
bijval:
bieval (Q203p Gulpen)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
mei (Q203p Gulpen)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
mei (Q203p Gulpen),
męj (Q203p Gulpen)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstbode:
dēnsbǭ (Q203p Gulpen),
maagd:
māt (Q203p Gulpen),
māx (Q203p Gulpen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
doan (Q203p Gulpen),
haagdoorn:
(JK gelezen als -doinen)
haagdoiven (Q203p Gulpen)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|