e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mist, nevel (alg.) damp: ¯laaghangende mist¯  damp (Gulpen), mist: (zonder onderscheid)  mist (Gulpen), mot: ¯fijne regen¯  mòt (Gulpen), nevel: zonder onderscheid  nievel (Gulpen) mist en nevel [DC 27 (1955)] III-4-4
misweek misweek: n mèsweëk (Gulpen) Een misweek. [N 96B (1989)] III-3-3
miswijn miswijn: mèswien (Gulpen) De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)] III-3-3
modder, slijk moer: mao (Gulpen) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
moe moe: (Gulpen), mø. (Gulpen) moe [RND], [SGV (1914)] III-1-2
moed courage (fr.): courage (Gulpen), koeraasj (Gulpen), moed: mood (Gulpen) onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moeder ma: ma (Gulpen), mam: mam (Gulpen, ... ), zieng mam is aud  mam (Gulpen), mama: mama (Gulpen), mamma (Gulpen), moeder: modder (Gulpen, ... ), mödder (Gulpen), vroeger  modder (Gulpen), moeke: moeke (Gulpen) (moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
moeder gods moeder gods: de modder gods (Gulpen) De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)] III-3-3
moeder van smarten moeder dolorosa: modder dolorosa (Gulpen), moeder van smarten: mòdder van sjmasrte (Gulpen) Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
moeder-overste moeder-overste: modderäöevesjte (Gulpen) De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)] III-3-3