e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nieuwsgierigaard gaperd: gaperd (Gulpen), nieuwsgierige: ene nuischierige (Gulpen) iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] III-1-4
niezen niesten: niste (Gulpen) niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
nijdnagel nagelwortel: nagelwortel (Gulpen) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2
niks waard niks waard: weèëd (Gulpen) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nippen pitsen: pitsche (Gulpen), pitse (Gulpen), pitsje (Gulpen) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen noemen: neume (Gulpen, ... ) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nok vorst: vīǝš (Gulpen) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodbed, kermisbed paljas: paljas (Gulpen) Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] III-2-1
nooddoop nooddoop: noeëddaop (Gulpen) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodklok brandklok: de brandklok loewe (Gulpen) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3