e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paaszaterdag paaszaterdag: posjzotterdig (Gulpen) Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
pacht, vruchtgebruik pacht: pax (Gulpen) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer halfe: halfǝ (Gulpen), pachter: pęxtǝr (Gulpen) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten mieden: mēi̯ǝ (Gulpen), pachten: paxtǝ (Gulpen) [S 27; monogr.] I-6
pachtersvrouw halferse: halfǝšǝ (Gulpen), halfinse: halfenšǝ (Gulpen) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: kroddel (Gulpen, ... ) pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2
pad, paadje voetpad, voetpaadje: vootpad (Gulpen, ... ), vŏtpad, vŏtpäd (Gulpen) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
paddestoel (alg.) champignon: šampeljo̞ŋ (Gulpen), jodenoor: jūdeoeër (Gulpen) paddestoel [RND], [SGV (1914)] III-4-3
paillette pailletje (<fr.): pailletjes (Gulpen), paillette (fr.): pailetten (Gulpen) een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)] III-1-3
pak slaag pak slaag: e pak schleeg (Gulpen), zwens: zjwens kriege (Gulpen) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] III-1-2