e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spons spons: špons (Gulpen) spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spook spook: sjpook (Gulpen) spook [SGV (1914)] III-3-3
spoorweg spoorweg: spoarweèg (Gulpen), spoorwêg (Gulpen) een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1
sporen van de haan hanensporen: hānǝšpǭrǝ (Gulpen) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sport van een stoel sproot: šprōͅt (Gulpen, ... ), vierkant  šprōͅt (Gulpen), travers-je: rond  travēͅrkə (Gulpen) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1
spotten de gek houden: d⁄r gek hotte met (Gulpen), de gek houden met: d⁄r gek hotte met get (Gulpen), spotten: sjpotte (Gulpen), spotte (Gulpen), spotten (Gulpen) de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
spotvogel spotvogel: spotvoggel (Gulpen) spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1
spreeuw spreeuw: sjprieëw (Gulpen), sjpriw (Gulpen), spriëew (Gulpen) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kallen (Gulpen), spreken: sjpreèëke (Gulpen), sjpräeke (Gulpen) praten [DC 02 (1932)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprenkelen sprenkelen: sprenkele (Gulpen), sprinkelen: sprinkele (Gulpen) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4