e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

Gevonden: 4929
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwaden spreiden spreiden: špręi̯ǝ (Gulpen) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
zwager schoonbroer: sjönbroor (Gulpen), zwager: zjwoager∂ (Gulpen), neen  zjwòòger (Gulpen) schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)] III-2-2
zwak, ongezond zwak: schwaak (Gulpen), zjwaak (Gulpen) Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)] III-1-2
zwak, slap slap: sjlap (Gulpen), zwak: schwaak (Gulpen), sjwaak (Gulpen), zjwaak (Gulpen, ... ) zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwaluwstaart schelberrenstoet: schelberrestoets (Gulpen), stots: sjtoets (Gulpen) de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)] III-4-1
zwaluwstaartverbinding zwalberverbinding: žwɛlbǝrvǝrbendeŋ (Gulpen) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zware verkoudheid zware kou: zware kou (Gulpen), zwoer kouw (Gulpen) Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] III-1-2
zwarte bes zwarte miemelen: mv: -e  zjwatte miemele (Gulpen) [DC 13 (1945)] I-7
zwarte kraai, kraai boskraai: bùsjkrô (Gulpen), kraai: kroa (Gulpen), zwarte kraai: sjwatte krao (Gulpen), zjwatte krô (Gulpen) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees zwarte mees: sjwatte miës (Gulpen) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1