20178 |
een miskraam krijgen |
miskraam hebben:
miskraom hubbe (Q203p Gulpen)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝšlǫǝ (Q203p Gulpen)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
aframmelen:
aaframmele (Q203p Gulpen),
afzwensen:
aafschwensen (Q203p Gulpen),
baffen:
bavve (Q203p Gulpen),
houwen:
houwe (Q203p Gulpen),
pezelen:
piezele (Q203p Gulpen),
priegelen:
preugele (Q203p Gulpen),
schrammen:
sjräöme (Q203p Gulpen),
uitvegen:
ing oetvēēge (Q203p Gulpen),
vegen:
vèege (Q203p Gulpen),
zwadriolen:
zjwadrieoeële (Q203p Gulpen),
zwamen:
zjwame (Q203p Gulpen),
zwensen:
zjwense (Q203p Gulpen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] || slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17876 |
een pak slaag krijgen |
ze gezwamd krijgen:
ze gezjwamd kriege (Q203p Gulpen),
zwens krijgen:
zjwens kriege (Q203p Gulpen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
gafǝl (Q203p Gulpen)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
zich de rozenkrans beden:
zich de roeëkrans bèè (Q203p Gulpen)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30789 |
een ruit plaatsen |
(de/een) ruit inzetten:
ęŋ rūt˱ ezetǝ (Q203p Gulpen),
ruiten zetten:
rūtǝ zetǝ (Q203p Gulpen)
|
Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.]
II-9
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
mooien:
mǭ (Q203p Gulpen)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22385 |
een spel kaarten |
spel:
e spel kaarte (Q203p Gulpen)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22545 |
een tol op de hand laten draaien |
tollen:
tolle (Q203p Gulpen)
|
Een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|