17807 |
gaan |
gaan:
goae (Q203p Gulpen)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
der wind is gaoé liekke (Q203p Gulpen),
gaon liegke (Q203p Gulpen)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28761 |
gaas |
gaas:
gās (Q203p Gulpen)
|
Luchtig en doorschijnend weefsel, waarbij de draden wijd uiteenliggen. [Gi 1.IV, 57; MW]
II-7
|
21314 |
galgenaas |
bandiet:
bandiet (Q203p Gulpen),
strop:
sjtröp (Q203p Gulpen)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmlokken:
de gallaoëker (Q203p Gulpen)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24650 |
galnoot |
galappel:
galappel (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
galappel (Q203p Gulpen)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19375 |
gang |
gang:
gank (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
25275 |
gang, maat 2 emmers water |
gang (water):
ene gank water hoale a ge ne put (Q203p Gulpen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34548 |
gans |
gans:
gans (Q203p Gulpen),
gǭs (Q203p Gulpen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|