22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
Opm. kwijt = kwȉt.
alles kwiet (Q203p Gulpen),
bluts:
bluts (Q203p Gulpen),
poel:
pōēl (Q203p Gulpen)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
24002 |
als getuige ten doop komen |
doopgetuige zijn:
daopgetuug zieë (Q203p Gulpen)
|
Als getuige ten doop komen [an doof kómme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
zjwaaf (Q203p Gulpen)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
elter (Q203p Gulpen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
schel:
de sjel (Q203p Gulpen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
retabel (<fr.):
retabel (Q203p Gulpen)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
de ampul (Q203p Gulpen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
fijne sneeuw:
fijne sneeuw
fīēnge sjnieë (Q203p Gulpen)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
angel (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
klokje:
t klökske (Q203p Gulpen)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|