23267 |
gulden mis |
gulden mis:
de guldemes (Q203p Gulpen)
|
De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gulschig (Q203p Gulpen),
gulsig ziee (Q203p Gulpen),
gulzig (Q203p Gulpen)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
günne (Q203p Gulpen)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18856 |
gunst |
goedgunstig:
goodgunstig (Q203p Gulpen),
gunst:
gunst (Q203p Gulpen),
welwillend:
waalwillend (Q203p Gulpen)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
bijs:
bīēs (Q203p Gulpen),
bijstig weer:
bieëstig waer (Q203p Gulpen),
kil (weer):
kĭl (Q203p Gulpen),
schuiderig (weer):
sjŏĕterig (Q203p Gulpen)
|
kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
haag:
hāx (Q203p Gulpen),
heg:
hęk (Q203p Gulpen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (Q203p Gulpen)
|
haagappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
els:
els (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
els (Q203p Gulpen),
heggenbeuk:
WLD
heggebeuk (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
pispotje:
pespøtǝkǝ (Q203p Gulpen),
waarschijnlijk
pispöteke (Q203p Gulpen),
pispotjes:
pespø̜tǝkǝs (Q203p Gulpen),
rijgrank:
rīraŋk (Q203p Gulpen),
-
rierank (Q203p Gulpen),
slingerbloem:
slingerbloem (Q203p Gulpen),
-
slingerbloem (Q203p Gulpen)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-5, III-4-3
|
25415 |
haak waarmee men de varkensnagels verwijdert |
schelhaak:
šɛlhǭk (Q203p Gulpen)
|
Meestal wordt hiervoor de haak gebruikt die aan de bovenkant van de krabber zit. Men gebruikt er ook wel een stuk gereedschap voor dat hiervoor bruikbaar en voorhanden is zoals de S-vormige spekhaak, trektang, mes met scherpe punt, of men rukt de nagels met de hand af. Bij de opgaven ''haak van de schel'', ''haak van de krabber'' e.d. is van de schel, van de krabber niet fonetisch gedocumenteerd. Voor de opgaven voor ''schel'', ''krabber'' e.d. zie men het lemma ''krabber''. [N 29, 36; monogr.]
II-1
|