e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek aan de ingang van een wei barrier: barēr (Gulpen), brēr (Gulpen), bǝrēr (Gulpen), gaard: gār (Gulpen) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hek, hekwerk hek: hek (Gulpen), hĕk (Gulpen), staketsel: niet goed te lezen  sjtaketsel (Gulpen) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || hek [SGV (1914)] III-2-1
hel hel: de hèl (Gulpen) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helpen helpen: hèlpe (Gulpen) helpen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
hemel hemel: hi.əməl (Gulpen), hieëmel (Gulpen, ... ) De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND], [SGV (1914)] III-3-3
hemelvaartsdag christi hemelvaart: Kriste hieëmelvaat (Gulpen) Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)] III-3-3
hen met kuikens kloek: kluk (Gulpen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengsel hengsel: hĭngsel (Gulpen) hengsel [SGV (1914)] III-2-1
hennepgaren kempgaren: kęmpgārǝ (Gulpen) Het grove hennepgaren waar men pekdraad van draait. [N 60, 196a; N 60, 238b; N 36, 44] II-10
hennepzaad kempzaad: kęmpzǭt (Gulpen) Het oliehoudend zaad van de hennepplant, vooral gebruikt als vogelvoer. [monogr.; add. uit Wi 52; S 13] I-5