e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiel jas: jas (Gulpen), kiel: kēēl (Gulpen) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] III-1-3
kiem kiem: WLD  kiēm (Gulpen, ... ), schot: schot (Gulpen), schoten: sjäöēt (Gulpen), sjöēt (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones äö - aan de klinker in "sir  sjäöet (Gulpen) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen schieten: sjete (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  sjete (Gulpen, ... ), uitkomen: Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang  oetkomme (Gulpen), WLD  oet komme (Gulpen, ... ), uitslaan: WLD  oet schloan (Gulpen, ... ) Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kiemen: kēmǝ (Gulpen), schieten: šētǝ (Gulpen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien! kien: kien (Gulpen) Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kienen kienen: kiene (Gulpen) Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] III-3-2
kies baktand: baktand (Gulpen), baktant (Gulpen), bàktànt (Gulpen) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskauwen pikken: pikke (Gulpen) zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer fitsel: fĭĕtschel (Gulpen), pikker: pikker (Gulpen) lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwerig geen honger: ginge honger (Gulpen) zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3