18208 |
kiel |
jas:
jas (Q203p Gulpen),
kiel:
kēēl (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
WLD
kiēm (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
schot:
schot (Q203p Gulpen),
schoten:
sjäöēt (Q203p Gulpen),
sjöēt (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones äö - aan de klinker in "sir
sjäöet (Q203p Gulpen)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
schieten:
sjete (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
sjete (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
uitkomen:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang
oetkomme (Q203p Gulpen),
WLD
oet komme (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
uitslaan:
WLD
oet schloan (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kēmǝ (Q203p Gulpen),
schieten:
šētǝ (Q203p Gulpen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q203p Gulpen)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q203p Gulpen)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q203p Gulpen),
baktant (Q203p Gulpen),
bàktànt (Q203p Gulpen)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
pikken:
pikke (Q203p Gulpen)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fitsel:
fĭĕtschel (Q203p Gulpen),
pikker:
pikker (Q203p Gulpen)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
geen honger:
ginge honger (Q203p Gulpen)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|