17893 |
klieven |
splijten:
sjpliete (Q203p Gulpen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
klikspaan:
klikspaan (Q203p Gulpen),
muilejan:
moelejan (Q203p Gulpen)
|
heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
WLD
klimop (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
wintergroen:
wintergreun (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones eu = lang
wintergreun (Q203p Gulpen)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klabatteren:
klabattere (Q203p Gulpen),
klabbatere (Q203p Gulpen),
klawetteren:
klawettere (Q203p Gulpen),
klinken:
klinke (Q203p Gulpen),
luiden:
loeë (Q203p Gulpen)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (Q203p Gulpen)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
24536 |
klit |
klit:
klit (Q203p Gulpen),
klèt (Q203p Gulpen)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kets (Q203p Gulpen),
klokkenhuis:
klokkehuis (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
de bel (Q203p Gulpen)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
dr klokkkesjtool (Q203p Gulpen)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
t klokkezèèl (Q203p Gulpen)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|