18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
klompe (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
klōmp (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klontere (Q203p Gulpen),
kloontere (Q203p Gulpen),
kluntere (Q203p Gulpen),
koeken:
koke (Q203p Gulpen)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30642 |
klopkwast |
klopper:
klǫpǝr (Q203p Gulpen)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.]
II-9
|
19405 |
klopper, garde |
klopper:
klopper (Q203p Gulpen)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetsche (Q203p Gulpen)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorhouwen:
dørxhǫwǝ (Q203p Gulpen)
|
Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1
|
22659 |
klucht |
komisch stuk:
komisch stuk (Q203p Gulpen)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
kluit:
kluut (Q203p Gulpen)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klȳt (Q203p Gulpen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kloezenèèr (Q203p Gulpen)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|