24229 |
ransuil |
ransuil:
ransuul (Q203p Gulpen)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
gats:
gats (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
gatsig:
gatzig (Q203p Gulpen),
gool:
goul (Q203p Gulpen),
ranzig:
ranzig (Q203p Gulpen)
|
garstig spek [..] [SGV (1914)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (Q203p Gulpen)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
raspel:
raspel (Q203p Gulpen)
|
rasp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspelen:
raspele (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
raspelle (Q203p Gulpen),
raspen:
raspe (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen)
|
raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rat (Q203p Gulpen)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
de ratel (Q203p Gulpen)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
rouw (Q203p Gulpen),
row (Q203p Gulpen)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
rulsen:
rulsche (Q203p Gulpen)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
foeteren:
foetere (Q203p Gulpen),
razen:
raoze (Q203p Gulpen),
tekeergaan:
te kieër gaoe (Q203p Gulpen)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|